Le Johnny Halliday de Marminiac. - Artikel Maison en France

Le Johnny Halliday de Marminiac (ARtikel in Maison en France)

Bijna 25 jaar jaar woont en werkt makelaar Maarten Smulders met veel plezier in Marminiac, een klein dorp op de grens van de Lot en de Dordogne. Het leven op de campagne heeft hem vanaf dag één geboeid, verwonderd en verrijkt met bijzondere ervaringen.

In het jaar 2000 besloten mijn vrouw en ik dat het roer om moest. Zij runde al 33 jaar een dierenopvang en ik stond 25 jaar voor de klas als leraar Engels. Mijn kinderen waren ‘onder hun eigen pannen’ en we koesterden al een tijdje de droom om op een mooi plekje in het buitenland te gaan wonen. We werden het er snel over eens dat het Frankrijk ging worden. En dus werden alle vakanties van dat jaar besteed aan het vinden van dat ene droomhuis.

We hebben in aardig wat streken rondgekeken, toch kwamen we telkens weer terecht in de Lot. In de herfstvakantie was het raak, in Marminiac vonden we een kleine boerderij aan een stil weggetje, met een paar flinke schuren en twee hectare grond. Van alle formaliteiten bij de notaris begrepen we niet alles, maar ach, we waren de zielsgelukkige eigenaren van ons eigen paradijsje. Op 3 januari 2001 was de grote verhuizing. Met miezerig weer kwamen we aan in een koud huis. Buiten was het schrikbarend donker. En oorverdovend stil.

Een waardevolle ontdekking

We waren zo druk met van alles en nog wat dat we er pas na twee weken achter kwamen dat in een twee kilometer verderop gelegen buurdorp elke zondag markt was. De eerste waardevolle ontdekking, want de markt was niet alleen de plek om groente, fruit en wat nog meer te kopen, het was ook een wekelijks moment om mensen te ontmoeten en bij te praten in een stampvol Café de Paris. Een prima plek om ons beste schoolfrans te testen bij Fransen die zelf liever hun vertrouwde dialect spraken. En om te ontdekken dat er ook genoeg Engelsen, Nederlanders en Belgen in de buurt wonen. Na verloop van tijd bleek het wekelijkse bezoek aan de markt de manier om contact te hebben en te houden met de buitenwereld.

Al dat gebabbel aan de bar leidde ertoe dat ik binnen twee maanden lid was van het Comité des fêtes van ons dorp. Da’s pas echt Franse les! De vergaderingen waren ongestructureerd, maar erg gezellig. Iedereen begint druk te kakelen en op een bepaald moment beslist de voorzitter dat alles weer net als vorig jaar wordt georganiseerd. Onderdeel zijn van het Comité des fêtes was vermakelijk en leerzaam. Het contact met de dorpsgenoten werd intenser en warmer, en onze taalvaardigheid ging met sprongen vooruit.

Rare jongens, die Fransen?

Je plek in het dagelijkse leven moet je een beetje zelf verdienen. Dat is hier niet zo gek veel anders dan in Nederland. Van begin af aan hebben we een heel gevarieerd sociaal leven opgebouwd. Als we zin hadden om lekker thuis te zijn en helemaal niemand zien, was dat geen enkel probleem. Hadden we zin in vertier dan nodigden we mensen uit of gingen eropuit. Na een poosje hadden we een fijne vriendenkring opgebouwd van Fransen, Nederlanders, Engelsen en Belgen. Een mooie Europese mix.

De Fransen kennen, net zoals de Nederlanders, enige reserve naar nieuwe dorpsgenoten uit het buitenland. Ook al woon je er al twintig jaar, je blijft toch die Hollandais. Maar als je gewoon meegaat in het dagelijkse leven, ben je al gauw très gentil. Wat daarbij echt een verschil maakt, is de taal. Ik geef iedereen het oprechte advies om aan je Frans te werken en niet bang te zijn voor foutjes. Je hoeft het niet per se perfect te spreken en je mag flinke fouten maken, het feit dat je het met een goedbedoelde poging probeert, wordt al zeer gewaardeerd. En: je moet de Fransen ook de kans geven om jou te leren kennen. Dat kan op allerlei manieren, bij mij ging dat via de muziek.

Op de planken

Ergens in onze eerste winter was er Occitaans theater in de salle des fêtes van ons dorp. Het betrof een toneelstuk in een soort oud-Frans, waar je werkelijk niets van begrijpt. De organisator kwam langs om ons uit te nodigen. Bij dat bezoekje zag hij mijn gitaar staan. Hij was nieuwsgierig en ik vertelde hem dat ik gitaar speelde en liedjes zong. En vroeger wel eens optrad. Aha, zou je dat ook eens voor het dorp willen doen, was de vraag. Bien sûr!, zei ik stoer om vervolgens op de dag van de voorstelling te worden gebeld met het verzoek om in de pauze een paar liedjes te spelen...

Met behoorlijke schroom zat ik die avond in het publiek bij het toneelstuk. In de pauze stapte de organisator op het toneel en kondigde aan dat een nieuwe dorpsgenoot een paar liedjes ging zingen. En met een duidelijk gebaar wenkte hij me naar voren. En daar zat ik dan, op een stoeltje met mijn gitaar voor een zaal met ongeveer honderd buurtgenoten, plattelanders met karakteristieke koppen. De meesten met de armen over elkaar en allemaal erg serieus kijkend naar die vreemde Hollandais. Nu zing ik veel en graag, maar altijd in het Nederlands of Engels. Op het moment dat ik daar op dat podium zat, kende ik maar één Frans liedje uit mijn hoofd: La Solitude van Georges Moustaki. Dus dat maar in de strijd gegooid. Gelukkig werd het met een warm applaus begroet en toen ik vervolgens een swingend jaren ’60 nummer speelde werd er zelfs druk meegeklapt. Sterker, hier en daar kwamen de mensen zelfs uit de stoelen. Met een zucht van verlichting stapte ik na een kwartiertje van het podium af, ik had het overleefd. De volgende ochtend ging ik zoals gebruikelijk naar de bakker. ‘Ah, regardez, Le Johnny Halliday de Marminiac!’ klonk het enthousiast. Met enige trots en een lekker vers brood ging ik de deur uit.

Oeps…

Vrij snel nadat we onszelf in ons droomhuis hadden geïnstalleerd, ging ik aan de slag voor de makelaar bij wie we dat huis hadden gekocht. Ik sprak meerdere talen, dat was voor hem interessant. En ik kon een nieuw vak leren en de kost verdienen. In het begin was het soms behelpen, want met mijn HBS-Frans redde ik het niet altijd tijdens het passeren van de aktes. Zo zat ik eens bij de notaris die me vroeg waaruit het boerenensemble bestond dat van eigenaar wisselde.

Daar ging ik, in mijn beste Frans: ‘Eh bien, la maison, des granges et la cochonnerie’, wist ik trots te melden. Van maison en granges was ik behoorlijk overtuigd. En ja, een varken is un cochon dus varkensstal is vast een cochonnerie. De notaris fronste de wenkbrauwen: ‘Monsieur Smuldèèèrs, ça s’appelle une porcherie. Cochonnerie est vraiment quelque chose de différent!’ Bij nader onderzoek bleek cochonnerie een metafoor te zijn voor ranzige smerigheid met een seksuele bijklank. Weer wat geleerd.

Dezelfde notaris liep overigens zelf in de val bij een volgende akte waarbij de kopers Engelse waren. Ze gaf een toelichting in een allo, allo klinkend Engels: ‘If there is a problem after this signing you have to go to the church’. Met haar typische tongval klonk bij deze Franse dame ‘church’ hetzelfde als ‘judge’. Dikke pret bij de Engelsen en een groot vraagteken op het voorhoofd van de notaris.

Een warm bad

Leven in dorp betekent hier dat je ook nog een echt dorpsleven hebt. Daar kun je soms je wenkbrauwen bij optrekken, maar als het erop aankomt, voelt het als een warm bad. In december 2006 overleed mijn vrouw na een kort en heftig ziekbed. Hoe fijn het is om echt deel uit te maken van een dorpsgemeenschap heb ik toen aan den lijve ondervonden. Van alle kanten werd mij steun en hulp aangeboden, ik had wel twee jaar lang bij mensen thuis kunnen eten. Op een bepaald moment ging het zelfs zo ver dat weduwes uit de buurt me als nieuwe echtgenote werden aangeboden.

De onverwachte dating-services daargelaten, is het leven hier gewoon goed. Je mag zijn wie je bent, je telt mee en bent vrij om te leven zoals je dat wilt. Er is altijd wel wat te klagen, maar honderd keer meer om van te genieten. Corona is hier iets van ver weg, maar iedereen houdt zich hier wel keurig aan de regels.

De manier waarop de corona-crisis en daarmee gepaard gaande maatregelen zich hier op het platteland manifesteerden, was het best te merken aan de verplichte sluiting van de dorpskroeg. Die kroeg is misschien wel de belangrijkste plek waar de dorpelingen elkaar treffen. Even een kopje koffie of een biertje en je weet weer wat er in het dorp speelt. En op vrijdagavond werden tijdens de ‘wijze mannen avond’ met een handjevol kerels en soms ook wat vrouwen, voornamelijk Franse dorpelingen, onder het inspirerende genot van een paar biertjes ontspannen en gezellig alle wereldproblemen opgelost. Ik hoop dat dit in 2021 weer mag gebeuren, wat moet er anders van de wereld terechtkomen?

Terug naar Nederland

Regelmatig ga ik voor werk en familiebezoek een weekje terug naar Nederland. Maar na een paar dagen begint het al te kriebelen en wil ik terug naar mijn kleine, maar oh zo lieflijke paradijs in de Lot. Simpelweg omdat ik Nederland ontwend ben. Niemand zal me daar op staat begroeten en iedereen lijkt druk en haastig. Hier kan ik nauwelijks over de markt lopen zonder om de meter even met iemand vriendelijk contact te hebben. En de natuur is verslavend mooi. ’s Morgens wakker worden en gewoon stil genieten van de ruimte om je heen, de vogeltjes, een ree dat door je tuin loopt. Onbetaalbaar.

Na twintig jaar kan ik best zeggen dat het leven hier prettig en gezellig is. Beter dan in Nederland? Voor mij wel, maar het is en blijft lastig om daarover te oordelen en zeker om iets te veroordelen. Dat geldt ook voor de manier waarop je hier in het leven staat tussen de Fransen. Het is een kwestie van een beetje aanpassen en begrip hebben voor elkaar. Want hoe je het ook wendt of keert, je bent te gast in een prachtig land waar de bewoners trots op zijn. En geef ze eens ongelijk.

< Terug naar het overzicht